Geplaatst op 20 juni 2024

Een bv, die zich bezighoudt met projectontwikkeling en de verhuur van onroerende zaken, verkocht in 2017 een woning voor een te lage prijs aan de zoon van de dga. De woning was sinds 2008 verhuurd aan de zoon voor een huur van € 1.200 per maand. De woning is in 2008 verbouwd voor ruim € 400.000. De verkoopprijs van de woning was € 246.760 (62% van WOZ-waarde 2017) en € 28.000 voor de garage (WOZ-waarde 2017).

De Belastingdienst heeft in een brief aan de dga de fiscale gevolgen van de overdracht van de woning en garage voor de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, schenkbelasting en overdrachtsbelasting uiteengezet. Er volgt een gesprek waarin een compromis tot stand komt. Twee dagen later verklaart de inspecteur dat hij terug wil komen op het compromis, omdat de taxateur van de Belastingdienst heeft vastgesteld dat de woning aanzienlijk groter is dan de dga heeft verklaard. De gemachtigde van de dga is van mening dat het compromis niet kan worden opgezegd. De inspecteur gaat bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting uit van een hogere waarde van de woning en van de zakelijke huur voor de bepaling van de winstuitdeling aan de dga.

De rechtbank is van oordeel dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen die als fiscaal compromis kan worden aangemerkt. Het compromis is gesloten onder de aanname dat de woning een oppervlakte heeft van 160 m², terwijl de woning in werkelijkheid een oppervlakte had van circa 255 m². De inspecteur beroept zich terecht op dwaling, zodat het compromis vernietigbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de inspecteur uitgaan van de juistheid van de tijdens het gesprek genoemde oppervlakte van de woning. De oppervlakte van een woning en de vierkantemeterprijs zijn een gangbaar uitgangspunt voor de waardebepaling van een woning. Dit had de dga bekend moeten zijn. Dat hij de met zijn zoon overeengekomen huurprijs maatgevend vond voor de waarde van de woning doet daar niet aan af. De inspecteur heeft het compromis op grond van dwaling mogen vernietigen en dat ook gedaan.

Vervolgens heeft de rechtbank beoordeeld of de inspecteur de winstuitdelingen terecht en naar het juiste bedrag in aanmerking heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur er in geslaagd te bewijzen dat zich winstuitdelingen hebben voorgedaan. De rechtbank heeft in de uitspraak over de aanslagen vennootschapsbelasting 2015 tot en met 2017 van de bv de door de inspecteur gehanteerde winstcorrecties in stand gelaten. Voor de omvang van de winstuitdelingen ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van die winstcorrecties. De uitkomst van de procedure is dat de aanslag inkomstenbelasting terecht en naar een juist bedrag is opgelegd.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20247985, SGR 22/3647 | 22-05-2024

Deel dit bericht

Bel voor meer informatie

0412 – 45 90 00

of wij bellen u

Gerelateerde berichten

  • Geen bouwdepot maar spaarrekening

    Hof Den Bosch heeft in een procedure over een aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2017 geoordeeld dat het saldo op een spaarrekening een bezitting is voor de rendementsgrondslag van box 3. De belanghebbende in de procedure meende dat het saldo

  • Afwaardering regresvordering dga niet ten laste van inkomen

    De dga van een holding ging in hoger beroep bij het hof vanwege een geschil met de Belastingdienst. De rechtsvraag was of hij in zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2017 een regresvordering op de bv mocht afwaarderen ten laste van zijn

  • Verzwijgen van omzet en de valkuil van een bankrekening op eigen naam

    Een bv, die een nertsenfokkerij dreef, heeft bewust omzetbedragen buiten het zicht van de Belastingdienst op een Luxemburgse bankrekening laten storten. De bankrekening stond op naam van de dga van de bv. De inspecteur kwam dit op het spoor nadat de