Geplaatst op 5 januari 2022

Over de belastingheffing in box 3 worden al jaren procedures gevoerd. Het aantal ingediende bezwaarschriften is jaarlijks dermate groot, dat de staatssecretaris van Financiën de bezwaren aanmerkt als massaal bezwaar. Over de rechtsvragen van de massaalbezwaarprocedure worden enkele procedures gevoerd. De uitkomsten daarvan gelden voor alle bezwaarschriften die onder het massaal bezwaar vallen. De Hoge Raad heeft in een van deze procedures geoordeeld dat de belastingheffing in box 3 volgens het huidige systeem niet door de beugel kan.

Het systeem van belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting ging in de jaren 2001 tot en met 2016 uit van een vast rendement over het vermogen van 4%. De wetgever meende dat dit rendement voor een vermogensbezitter haalbaar was.
Met ingang van 2017 geldt een ander systeem, omdat inmiddels was gebleken dat het veronderstelde rendement van 4% niet zonder meer haalbaar was. In de nieuwe systematiek worden voor spaargeld en voor het overige vermogen jaarlijks gemiddelde rendementscijfer vastgesteld. Deze gemiddelde rendementen zijn gebaseerd op gegevens van voorgaande jaren.
De wet gaat uit van een bepaalde verdeling van het vermogen over spaargeld en andere beleggingen, afhankelijk van de omvang van het totale vermogen in box 3. De wet kent drie verschillende vermogensmixen. Kleine vermogens worden verondersteld voor 2/3 te bestaan uit spaargeld en voor 1/3 uit overig vermogen. In de tweede vermogensschijf veronderstelt de wetgever dat het spaardeel 21% bedraagt en het overige vermogen 79%. Voor de derde vermogensschijf is de verdeling 100% overig vermogen en 0% spaargeld.

De procedure bij de Hoge Raad betrof een belastingplichtige met een in de jaren 2017 en 2018 van de wettelijke verdeling sterk afwijkende vermogensmix. Het merendeel van het vermogen bestond uit spaargeld, waar de wet uitgaat van hoofdzakelijk beleggingen. De geheven belasting in box 3 overschreed het behaalde rendement ruimschoots. Volgens de Hoge Raad is de wettelijke vermogensmix in strijd met het recht op ongestoord bezit van eigendom en met het gelijkheidsbeginsel. De wettelijke regeling houdt geen rekening met de eigen keuze van een belastingplichtige voor de belegging van zijn vermogen. De Hoge Raad heeft zelf voorzien in het geconstateerde rechtstekort. Opmerkelijk is dat de Hoge Raad dat heeft gedaan door de werkelijk behaalde rendementen op sparen en beleggen van de individuele belastingplichtige in de heffing te betrekken. Uitgaan van de werkelijke vermogensverdeling en de door de wetgever vastgestelde rendementen zou ook een mogelijkheid zijn geweest.

Voor wie niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting in box 3 over de jaren 2017 en 2018 kan wellicht via een verzoek om ambtshalve vermindering zijn voordeel doen met deze uitspraak.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20211963, 21/01243 | 23-12-2021

Deel dit bericht

Bel voor meer informatie

0412 – 45 90 00

of wij bellen u

Gerelateerde berichten

  • Nadere invulling van begrip “werkelijk rendement”

    De Hoge Raad heeft kort voor het einde van 2024 enkele arresten gewezen over de samenstelling van het werkelijk behaalde rendement in box 3. Een van de arresten betreft de vraag hoe moet worden omgegaan met een tweede woning, die niet wordt verhuurd

  • Tarieven, heffingskortingen en bedragen inkomstenbelasting 2025

    De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2025 als volgt. tariefschijf inkomen op jaarbasis belasting en premies volksverzekeringen, jonger dan AOW-leeftijd idem,

  • Betaal voorlopige aanslag niet te vroeg

    In december 2024 verzendt de Belastingdienst al aanslagen over 2025. Deze hebben een dagtekening in januari 2025. Dat kan de voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2025 zijn, maar mogelijk ook een andere aanslag. De Belastingdienst wijst erop deze